-
1 retirer
retirer [rətieree]1 opnieuw trekken, schieten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afnemen ⇒ ontnemen, intrekken3 halen (uit, van)♦voorbeelden:♦voorbeelden:se retirer des affaires • zijn zaken aan kant doen, stil gaan leven1. v1) opnieuw trekken/schieten2) terugtrekken3) intrekken4) afnemen, ontnemen5) uitdoen [kleding]6) halen (uit)7) hebben, maken, behalen2. se retirerv1) weggaan3) teruglopen [zee]4) krimpen -
2 retraite
retraite [rətret]〈v.〉1 pensioen(geld) ⇒ pensioen(uitkering), ouderdomspensioen, AOW(-uitkering)♦voorbeelden:retraite anticipée • vervroegd pensioen, VUTêtre à la retraite • met pensioen zijnmettre qn. à la retraite • iemand pensionerenprendre sa retraite • met pensioen gaan〈 ook figuurlijk〉 battre en retraite • zich terugtrekken, de aftocht blazen→ maisonf2) aftocht, terugtocht3) retraite5) schuilplaats -
3 retraité
retraite [rətret]〈v.〉1 pensioen(geld) ⇒ pensioen(uitkering), ouderdomspensioen, AOW(-uitkering)♦voorbeelden:retraite anticipée • vervroegd pensioen, VUTêtre à la retraite • met pensioen zijnmettre qn. à la retraite • iemand pensionerenprendre sa retraite • met pensioen gaan〈 ook figuurlijk〉 battre en retraite • zich terugtrekken, de aftocht blazen→ maisonadj -
4 prendre sa retraite
prendre sa retraite -
5 pension
pension [pãsjõ]〈v.〉1 uitkering ⇒ jaargeld, toelage3 pension ⇒ kostgeld, kost en inwoning4 kostschool ⇒ pensionaat, internaat♦voorbeelden:pension de réversion • weduwenpensioenpension alimentaire • alimentatieavec, en pension complète • met vol pensionêtre en pension chez qn. • bij iemand in de kost zijnprendre qn. chez soi en pension • iemand in de kost nemenf1) uitkering, toelage2) pension3) internaat4) pensioen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский